Blijf dicht bij jezelf?

“And then they pull off her jumpsuit and beat her”
“Who specifically beats her?”
“The lipstick lesbian sergeant, she’s wearing black gloves”

Een van mijn klasgenoten schrijft een spirituele film over oorlog. Elke keer dat we de hierboven samengevatte scene bespreken zit iedereen met kromme tenen. Het klopt niet met de rest van de film. De hele klas heeft eerst voorzichtig, daarna heftig kritiek geleverd. Er is niets aan te doen: het is iets persoonlijks van de schrijver.

De juf concludeert dat als deze scene voor hem zo cruciaal is, hij de rest van de film moet aanpassen. Als dat geen kinky gevangenisfilm oplevert?

Om een script af te krijgen moet je veel en veel meer verzinnen dan je ooit had kunnen vermoeden. Vroeg of laat ga je zoeken in de donkerste hoekjes van je persoonlijk vliering. En dat is eigenlijk maar goed ook omdat bijna iedereen het beste schrijft over iets dat “eigen” is.

Ik ben daar altijd met een grote boog omheen gelopen. Eigenwijs als ik ben moet ik altijd alles zelf vaststellen voordat ik geloof dat de “kenners” gelijk hebben. Nu heb ik geleerd dat ik, hoezeer ik ook van deze uitdrukking huiver, “dicht bij mezelf moet blijven”.

Dat wil niet zeggen dat ik direct een film ga schrijven over een Nederlandse ex advocaat die zijn geluk gaat zoeken in Hollywood (hoewel, hoor ik daar de telefoon?). Het gaat erom dat de kern van wat de karakters in je film verlangen iets is dat jou persoonlijk aangaat of treft.

Dat giet je desgewenst in de vorm van een ruimte avontuur of een wereld waarin mannen en vrouwen in kleurige pyjama’s de wereld redden. Maar als het niet – daar gaan we weer – “uit jezelf komt” dan wordt het meestal niks.

Hoe ironisch dat deze belangrijke conclusie zo’n afspiegeling is van mijn carriere besluiten van het laaste jaar. Ik heb nu geleerd dat ik dingen moet schrijven die voor mij heel persoonlijk zijn, terwijl ik er qua carriere al veel eerder achter was dat ik werk moet doen waarvoor de motivatie uit mijzelf komt.

Soms leg je een lange weg af om eenvoudige conclusies te trekken. Maar zolang de weg opgeleukt wordt door exploderende planeten, semi naakte gevangen vrouwen en college kids die een western avontuur beleven, is die weg prima te bewandelen.

Nog even “scenarist in Hollywood”

“Hey kerel, jij zat toch in Los Angeles?”
“Nee man, ik ben toch hier?”

Een goede vriend is verbaasd mij als jurylid aan te treffen bij een filmquiz in Amsterdam. Hoogtepunt is dat ten overstaan van de zaal wordt gezegd dat ik een filmscenarist ben die in Hollywood woont. Daar zijn ze wel even stil van. Of zijn het de vier flessen wijn die de jury wegzet?

Inmiddels zit ik weer in het miniscule Burns park aan Beverly Boulevard in de zon te typen. Nog maar tien weken te gaan, tijd zat om door te breken. Toch?

Het welgemeende advies van mijn mentor op de vraag wat we gaan doen om mijn doorbraak te forceren: “je moet nog een script schrijven, en daarna nog een”.

We bespreken daarna uitvoerig mijn scenario. Philip is streng maar niet meedogenloos. Hij vindt het zeker niet zonder belofte maar stelt scherpe kritische vragen die mij duidelijk maken dat aan een verdere “rewrite” geen ontkomen is. Dat is even slikken maar ik neem met een glimlach afscheid. Op weg naar huis trakteer ik mijzelf op twee dubbele cheesburgers en ‘s avonds val ik huilend boven een glas whisky in slaap. Het schrijversleven is behalve onderbetaald en van weinig glitter en glamour voorzien op zulke momenten heel eenzaam.

Al met al heeft het moment van vreugde dat mijn script af was kort geduurd. Er is weer werk aan de winkel. Herschrijven en tegelijk in tien weken een nieuw script schrijven. Dat laatste is een vereiste van de opleiding. Ik ga een komedie te schrijven als tweede script. Niet makkelijker maar er valt tenminste wel wat te lachen. Althans dat hoop ik dan.

Ik heb mijn ambities alweer moeten bijstellen. De kans dat ik de komende weken doorbreek lijkt vervlogen. Daar staat tegenover dat ik een veel betere schrijver ben geworden. Als ik nog een script schrijf, dan ben ik weer iets beter. En misschien wel het meest waardevolle – pak de witte gitaar, steek de wierrook aan – ik heb weer een stukje zelfkennis erbij. Ik hou mij hier in elk geval staande, heb vrienden gemaakt en ben daadwerkelijk dagelijks aan de slag als schrijver.

Het zou dus wel eens wat langer zou kunnen duren voordat ik een huis in de Hollywood Hills kan kopen van de filmverkoop. En toch, stiekum, hoop ik dat een wonder geschiedt. Nog vier colums om te zien of dat lukt.

En de oscar gaat naar…

“..the award for best original screenplay goes to….The King’s Speech by David Seidler”
Even later staat David (74) achter het katheder.
“My father always said I’d be a late bloomer”

Ik stoot mijn eigen vader aan en wijs hem op de TV. Vader knikt en mompelt nog iets over taxichauffeurs en scenarioadvies, moeder kijkt hem streng aan. Mijn ouders zijn op bezoek om mij een hart onder de riem en vele porties sushi in de maag te steken. Samen kijken we naar de Oscars, gepresenteerd door het tegelijk stonede en hysterisch presentatieduo. Een vleesgeworden antireclame voor de Amerikaanse farma industrie.

Eerder in de week, op de dag dat mijn boeventronie een artikel in de Volkskrant siert, sta ik zelf even op de rode loper in aanbouw op Hollywood Boulevard. Weet ik alvast hoe de routing is voor volgend jaar. Nou ja, 2013 dan. Ik glimlach voor de denkbeeldige paparazzi.

Er is namelijk reden tot bescheiden vreugde: mijn eerste Amerikaanse script is af. “The Hunted” is de voorlopige titel. Marketeers zullen tzt de echte titel bedenken. Die hebben er immers voor doorgeleerd.

Het moment dat je je script voor het eerst vasthoudt is voor de scenarist de echte première. 99 bladzijden in de correcte opmaak en vorm, bijeengehouden door twee koperen “brads” – splitpennen. Immers, als de vorm ook maar enigszins afwijkt leest geen hond het ding!

De euforie is van korte duur. Ik ben verder gekomen dan 90% van de mensen die een filmscript willen schrijven maar niet zover als de 1% waarvan een script verfilmd wordt. Die realisatie is nog sterker wanneer in de achterbak van de Buick een doos vol scripts ligt.

In mijn klasje is de sfeer lauw. De meeste scenario’s zijn slechts nominaal “af”. De klasgenoten hebben onder de tijdsdruk nogal warrige eindes gebreid aan hun werk. Hier worden wat mensen gearresteerd, daar gaan ze naar rehab of ontsnappen er juist uit. Bij de ander rent iemand met een gebroken enkel een heel strand af. In mijn script gaat vrijwel iedereen dood, dat noem ik pas een einde. Een sequel zal er niet komen.

Over drie weken dient ieder zijn scripts in voor de UCLA scenario wedstrijd. Winnen is een manier om door te breken in The Industry. Doorbreken is het grote doel maar eerst probeer ik het mijzelf te gunnen even trots te zijn op het feit dat ik iets tastbaars heb bereikt: het eerste script is af.

Social Network – unlikable characters

A widely held assumption on successful film is that the lead character of a movie should be likable. However this is not always the case. In both “Catfish” and “The Social Network”, the lead character will doubtless be found unsympathetic by many people. Yet those same people may also find the films quite good. This begs the question of whether a lead character should indeed always be likable?

There are many films, and also TV series, in which the lead character is unsympathetic. The German film “Der Untergang” is a biopic on Adolf Hitler’s final days in Berlin in 1945 – in which Hitler is very much the lead character and in no way sympathetic. In “Gran Torino” Clint Eastwood plays a grumpy bigot. In the hit series Mad Men ad exec Don Draper is a philandering, arrogant man – though he clearly has a lot of charisma. In Entourage, Vince Chance, the nominal lead character is a lazy, dimwitted actor who always lands on his feet and/or atop some gorgeous girl, but perhaps finding him unsympathetic betrays some degree of jealousy on my part!

What compels us to watch the adventures of characters we wouldn’t choose to have a beer with on Friday night? Maybe it is precisely their character flaws that make it an interesting experience, perhaps it is the fact that the film will enlighten us in some way about such unpleasant characters that draws us in. Furthermore, it may be that in such flaws we see our own faults, albeit enlarged. Let’s go back to the two films that were set.

In the documentary Catfish we follow a rather glib and self satisfied young man, Nev Schulman, on a journey of discovery. We see him both mocking and developing genuine feelings for a Facebook family and especially the daughter of that family, Megan. By the end of the film we know that Megan does not exist and that Nev has been bamboozled by a rather sad 40 year old woman. I will confess to a certain amount of pleasure in seeing the smug Schulman so fooled. Especially the scene where Schulman fantasises about taking Megan’s virginity in classic high school jock mode, sets him up nicely for the collapse of the entire fantasy. Perhaps the film might have been more effective if Schulman had been a nicer person. That may have made his initial infatuation more touching, and that might have made the viewer more involved in his shock at the discovery of the fraud. Finally I don’t think that the makers intended us to find Schulman unsympathetic. The whole film reeks of the smugness of Schulman himself, as it is very much a family affair. However, his gentlemanly acceptance of the hoax, and his delicate handling of its perpetrator shows us that he is not really a bad guy, nor are his collaborators. In this he does finally become quite sympathetic.

In The Social Network we see (fictionalised) Facebook founder Mark Zuckerburg bring his great creation to life. But there is a Frankenstein element to both the end product and the way Zuckerberg achieves his goal. For the purposes of this paper, I have a problem. Despite his obvious flaws, I found Zuckerberg quite likable. He reminded me of myself and even more of some of my closest friends – which may reflect poorly on me….But
I understand that most people may find him annoying to the extreme. But his character defects tie in directly to his quest. He lacks basic social skills and wants desperately to fit in. From this stems his mission and he pursues it, although it doesn’t bring the rewards he wants, because he never addresses his true problems but works only on a artificial solution: Facebook. This clear mission and his way of solving it makes enthralling viewing.

He is, through all his quirks and ambition a very interesting character to watch, and we care what happens to him and those around him. The script gives him many sharp, clever comebacks and some really good wisecracks. Furthermore the “good guys” are a truly annoying bunch, from his whimpering co-founder to the over the top prep boy twins.

For those who really find him unpalatable there is the consolation that in the end he is all alone, the man who connected 500 million people has no real friends himself.

So there we have in a nutshell the conclusion of the question of whether a character should be likable. The answer is no. They do not have to be likable in the sense that we would want give them a hug, or invite them to our birthday party. We do, however, have to care what happens to them. This may seem contradictory but it is not. A believable character, equipped with both flaws and (some)redeeming features, with an understandable dilemma or challenge. That should lead us to want to know where his or her story is headed. It does help if some slightly sympathetic lines or actions are slipped in, to give us a glimpse of what could be or could have been. It may be precisely that we want to see arrogance humbled, or unkindness cured. Or just to see that no amount of success can lead to happiness for those who betray their few friends. Or perhaps even that evil simply wins in the end, as the Coen brothers wanted us to conclude in “No Country for Old Men”. Redemption is not even a necessity – solid believable character and a clear quest should suffice – and that is hard enough.

Murder of Crows

In the beginning of the second act, Dutch and Jason have escaped the chasing pack, but are now forced to take a short cut. Meanwhile the police is regrouping, but still don’t know that Dutch is helping Jason.

Blinde vlinders op zoek

“Wie zijn hier de belangrijke mensen?”
“Uhm, dat is Paul Verhoeven, daar staat Jan de Bont en dat is Pieter Jan Brugge…en..”
“Oh great”

En weg is de acteur met wie ik sta te praten tijden de kennismakingsborrel van de Holland Hollywood Connection. Zo zijn ze, acteurs, vlinders op zoek naar zoete nectar. Alleen moet ik eerst de grootste bloemen aanwijzen: een blinde vlinder dus.

Het is een topborrel, van de Holland Hollywood Connection. Eerst is iedereen een beetje verlegen met de hapjes maar zodra the “Big Three” met bordjes rondlopen durven wij ook.
De Nederlanders die “fulltime” in LA klagen dat er haring noch bitterbal te bekennen is. Anderzijds schuif ik gedreven door borrelzenuwen vrolijk twee borden falafel met humus naar binnen. Smakelijk eten!

Op weg naar de borrel neem ik mij stellig voor sociaal en open te zijn. Kletsen met iedereen en visitekaartjes verzamelen. Het hoogtepunt van mijn avond zal het soepele gesprek met Paul Verhoeven worden.

Nu mag u best weten dat ik normaal op een feest vol onbekenden verander in een soort alcoholische autist. Maar dat kan deze keer niet. Ik kan namelijk niet drinken. In Los Angeles zijn feestjes redelijk braaf omdat een groot aantal mensen niet drinkt. Dat komt niet door hoogwaardige morele overtuiging maar door de hoge straffen op DUI, “driving under the influence”.

Broodnuchter en schuchter spreek ik met wereldberoemde muzikanten, een animatie regisseur, een zeer bekende scenarioschrijver, een beginnend producent, ditto componist en Jan de Bont (in het Engels). De avond verloopt voor mijn doen erg soepel. Omdat het zo goed gaat laat ik vele gelegenheden voorbijgaan om Paul Verhoeven even aan te schieten.

Ik ben niet ongerust, ik heb namelijk al een openingszin. Wij zaten immers samen in het NOS item over de HHC.

Het loopt anders. De acteur duikt na mijn verwijzing op de topregisseur, hengelend naar een auditie. Even later staat Paul smakelijk te lachen om de grappen van de bekende scenarist. En ineens, vlak nadat ik wat slimme en diepgaande dingen heb gezegd tegen Jan de Bont, is Paul verdwenen.

Ik heb mijn les geleerd! Volgende keer vlieg ik Paul gewoon direct om de hals en vlei ik hem met bewondering voor zijn vele meesterwerken. To hell with openingszinnen!

Hoe het met mijn script gaat? Uitstekend, dank u wel. Nog tien bladzijden te gaan dan is het af; af genoeg om te herschrijven….

Bij de filmproducent op schoot

“En hoe kan ik je helpen?”
“Als ik je wat ideeën voor mijn volgende script mail, dan kan je mij advies geven”
“Ik ben blij dat je dat vraagt”

Ik zit omringd door filmposters op het kantoor van een filmproducent! Hellboy en Lara Croft staren mij vanaf de wand aan. Op de tafel ligt het masker van Rorschach uit Watchmen. Tegenover mij zit Philip Westgren. Hij is developer bij Lawrence Gordon productions en mijn mentor.

Jawel, ik ben toegelaten tot het mentorschap programma van de Holland Hollywood Connection. Wellicht mede dankzij het interview voor de NOS dat alweer een jaar geleden lijkt. Elf Hollywood dromers zijn geselecteerd en ieder heeft een mentor, een landgenoot die hier werkt. Zonder dat Hollywood het doorheeft beramen wij een Dutch invasion.

Ik had het niet beter kunnen treffen. Philip ontwikkelt filmconcepten, scripts en aangekochte media tot scripts rijp voor productie. Hij werkt intensief samen met allerhande scenaristen. Een ideale sparringpartner dus. Met Philip als klankbord zorg ik dat mijn volgende script aan de twee belangrijkste voorwaarden voldoet: een onderscheidend idee en commerciële potentie.

Toch worden we het snel eens dat het daadwerkelijk doorbreken in Hollywood een hele klus gaat worden. Louterend is dat er weinig scripts gekocht worden en dat de sector erg conservatief is. Scenaristen worden wel ingehuurd om een aangekochte roman, of ander concept tot script te maken. Of om een remake te schrijven. Maar dan met name scenaristen die al een hit hebben geschreven. Lastig tussen te komen dus.

Toch vertrek ik op een tapijt van wolken. De zon schijnt feller, de palmbomen zijn hoger en zelfs de koffie van Starbucks smaakt mij. De sterren zijn mij blijkbaar goed gezind. Tussen UCLA, mijn mentor en mijn eigen inzet kan het nauwelijks misgaan, toch? Thuisgekomen kijk ik op de plaatselijke Funda wat een huisje in de Hollywood Hills eigenlijk doet. Valt nog best mee, voor een slordige miljoen…

Als het donker wordt breekt de ban. Ik zit al uren achter mijn laptopje te worstelen met de maanden geleden geschreven opening van mijn script. Het zijn prachtige scènes. Visueel sterk, gelaagde betekenis, minimaal dialoog. Maar nu ik op bladzijde vijftig ben, blijkt dat het anders moet. Na veel gepruts in de bestaande tekst gebeurt het onvermijdelijke. Met pijn in mijn hart selecteer ik de hele opening en druk op delete. Dit is het echte werk en dat moet ik alleen doen.

Gestolen wasgoed en ander klein leed

“My laundry has just disappeared”
“Was it in that one there?”

Ik ben terug in de laundromat, bekend van het NOS journaal. Ik verdenk een grote, donkere meneer ervan mijn was gestolen te hebben. Tweedehands kleding. Onderbroeken, sokken en handdoeken van mij, gestolen.

Door mijn onschuld van zijn apropos gebracht geeft de meneer de versgewassen buit terug. Thuis blijkt dat er twee verschillende sokken missen.

Het is taai aan de onderkant van de samenleving en daar bungel ik net boven. Ik noem mezelf niet arm. Ik heb vrijwel geen geld om uit te geven maar ik kan nog ontsnappen. Zij niet.

Dit is de schaduwzijde van mijn keuze om mijn droom te volgen. Ik leef van mijn spaargeld en dat gaat snel op. Als Dagobert draai ik elke dollar drie keer om en als hedgefundmanager volg ik de wisselkoers. Voor elke dollar die ik bespaar vliegen er tien de portemonnee uit. Ik ben Hansje Brinker met de vinger in de dijk terwijl het water al rond mijn heupen staat.

Is dit nou leuk? Tja, de 99ct store, waar alles echt 1 dollar is, is genieten. Een uitpuilende mand boodschappen voor 20 dollar. Ook leuk is het gevarieerde publiek wat je er tegenkomt. Van Yiddische Mamale tot tandeloze zwervers, iedereen staat hoofdrekenend te shoppen. En dat terwijl de sommen niet zo moeilijk zijn.

Minder zijn de vele momenten dat ik mij afvraag of ik juni ga halen. En als ik volledig blut terug ga naar Nederland, wat dan? Het wordt me vaak gevraagd. Ik zeg dan vol vertrouwen dat ik dan vast wel een script heb verkocht hier of daar.

Nu pas realiseer ik mij dat ik in de jaren sinds mijn studententijd veranderd ben in een rasechte consument. Vanaf het moment dat ik hier aankwam geef ik teveel geld uit. Een tijdschrift af en toe, als het over film gaat is het gerechtvaardigd. Koffie heb ik ook een paar dollar voor over. En films kijken. Je kan die dingen niet schrijven zonder regelmatig de bioscoop te bezoeken, begrijpt u wel?

Ik zag mijzelf als iemand die niet gesteld is op luxe. Nooit heb ik aanspraak gemaakt op een privéjet of villa. Nu merk ik dat luxe iets heel anders is, namelijk gewoon normaal geld uit kunnen geven zonder er de hele tijd over na hoeven te denken. Dat mis ik.

Remedie tegen de geldpaniek, mijn nieuwe mantra: “als het op is, is het op!” En zo ver zijn we gelukkig nog niet.

 

King’s Speech – a buddy movie

Without question The King’s Speech is an excellent film. Great performances in a fast paced story with high stakes makes for compelling viewing. But it all starts, of course, with the writing. Someone said to me: “I heard the script was pretty good too.” In the following I hope to briefly examine particular strong points of the screenplay of The King’s Speech, starting with the structure.

The script is unremarkable in it’s classicism. It adheres strictly to the basic 3 act structure rules. What is surprising is that it also adheres to the “rules” of the buddy movie. The uneasy first meeting, the unequal social stature of the buddy’s, the initial rejection of the friendship by the top dog, grudging acceptance, growing friendship, the break up, the period apart – pining for reunion (first by the one – without success, then the other), the reconciliation, a threatening blindside (the outside world threatens to break up the repaired friendship) and finally the true and equal friendship that is the climax of the film.

This choice of form allowed David Seidler to turn an interesting side note in history into an enthralling personal tale. He keeps the story we are watching small, whilst letting the larger historical stakes (kingship, the looming war) shine through enough to lend our two heroes quest urgency. Yet it is always the success or failure of the friendship that is the central stake for the main characters. For me at least, King George’s failure to do the radio speech would have had as gravest consequence (in the context of the film) the final destruction of his friendship with Lionel Logue. Instead, his success leads to the final bonding of their friendship – which was then to last a lifetime.

The screenplay has further strengths. The passage of time is dealt with very efficiently. The story spans a vast number of years, from 1925 – 1939. We are taken from one era to the next by important dramatic occurrences, which makes for smooth transitions and keeps the tempo high. Which is important in a film essentially about talking.

Also, the writing is on many occasions very funny – although it never descends into slapstick. This makes the growing friendship believable and both main characters likeable.
On a critical note: some of the dialogue is very on the nose. The scene where the king ridicules his son springs to mind. At least it serves the purpose of explaining the rules of the world we inhabit in the film but a bit more subtlety would have been welcome.

Finally, David Seidler is said to have invented much of what happened in the therapeutic sessions. Only during filming did the grandson of Lionel Logue hand over a vast horde of treatment notes made by the therapist. The grandson later remarked that the script already matched the notes very accurately. A good imagination and sound understanding of human psychology can recreate historical fact.

All in all, the screenplay is indeed well constructed and written and thankfully was well filmed. Making “The King’s Speech” a buddy movie to be remembered!

Met de billen bloot

“So who wants to go first?”
De klasgenoten kijken naar elkaar of het plafond. Ik heb zelfs een echte smoes:
“I have to figure out the pages, I screwed up with the xerox”

Deze week wordt de workshop spannend. Mijn medestudenten en ik hebben ieder de eerste zeven bladzijden van onze filmscenarios mee om te worden voorgedragen.

Dit lijkt voor de buitenstaander een alleraadigste oefening. Leuk, THEATER!! Voor een schrijver voelt het als een wortelkanaalbehandeling zonder verdoving. Alle zes studenten zijn opvallend gedwee. De docent laat deze week zelfs de standaard komische aftrapanecdote voor wat het is.

Mijn klasgenoot begint met het voordragen van het narratief van mijn script, met de woorden “FADE IN” die traditiegetrouw bovenaan staan. Ik wil het uit zijn handen rukken en het lokaal uitrennen.

Hij is zelf al geweest en zijn komedie was echt komisch. Wie is hij om nu met een kritische blik mijn script te lezen? De anderen zullen de rollen die ik ze heb toebedeeld vast ook verpesten. En wat heb ik het toch slecht opgeschreven allemaal! Als ze me even een uurtje zouden geven dan kon ik het nog even verbeteren. Maar neen, ik moet stilzitten en luisteren.

Mijn klasgenoot schept er groot genoegen in om elke typo zoals geschreven voor te lezen. De “of” in plaats van “off” op bladzijde 5 gaat door merg en been, ik wil mij onder het bureau verbergen.

Ik mompel nog “sorry, I can’t type”.

Een van mijn klasgenoten vindt het leuk om zijn rol van deputy te vertolken als ware hij een echte redneck. Dat is komisch maar in het script niet zo bedoeld.

Na lezing krijg ik feedback van de docent. Zij heeft kennelijk niet opgelet en zegt dat ze het een sterke en goed geschreven opening van de film vindt. De klas knikt, ook zij hebben kennelijk zitten dutten! Hadden ze niet gehoord hoe houterig de dialogen waren en onwaarschijnlijk de plotwendingen?

Mij wordt wel een belangrijke tip meegegeven. Tot haar spijt, zegt de juf, moet ze mij manen om minder mooi Engels te schrijven. Minder volzinnen. Alles moet compact en snel. En: verplicht dialoog op de eerste bladzijde, anders zal geen “reader” het lezen. Die hebben betere dingen te doen dan een script te lezen dat begint met drie bladzijden beeld. Ik: “so you don’t hate it?” Zij: “It’s good Jasper. Now, who’s next?”
Weer die stilte, stelletje lafbekken.